Deel 2
6
2 januari 1940 - Londen, Engeland
Zandzakken.
Londen was een stad van zandzakken. Overal. In portieken, kozijnen, voor winkels, in grote stapels op straathoeken. De zandzak was het symbool. Aan de andere kant van het Kanaal bezwoer Adolf Hitier dat hij heel Engeland zou vernietigen. In stilte geloofden de Engelsen zijn dreigement, en in stilte, vastberaden, wapenden ze zich er bij voorbaat tegen.
Vittorio was laat de vorige avond op het militair vliegveld Lakenheath aangekomen, op de eerste dag van het nieuwe jaar. Na de vlucht met een ongemarkeerd vliegtuig vanuit Majorca waren ze onmiddellijk overgegaan tot het vaststellen van zijn officiële identiteit ten behoeve van het Ministerie van Zeevaart. En nu hij veilig in het land zat, werden de stemmen opeens kalm en bezorgd: wilde hij eerst wat tot rust komen na zijn afmattende reis? In het Savoy misschien? Ze wisten dat de Fontini-Cristi's altijd in het Savoy logeerden als' ze in Londen waren. Zou een bespreking morgenmiddag om veertien uur schikken? Op het kantoor van de Zeemacht, Geheime Dienst Sector Vijf. Buitenlandoperaties.
Vanzelfsprekend. Godallemachtig, ja! Waarom hebben jullie Engelsen gedaan wat jullie hébben gedaan? Dat moet ik weten, maar ik zal rustig afwachten tot jullie het me vertellen.
In het Savoy kreeg hij toiletartikelen en nachtkleding, met inbegrip van een Savoy-ochtendjas. Hij had een heel heet bad genomen, zo langdurig, dat de huid op zijn vingertoppen helemaal rimpelig was geworden. Daarna had hij te veel glazen cognac gedronken en was in bed gedoken.
Hij had doorgegeven dat hij om tien uur gewekt wilde worden, maar dat was, natuurlijk, overbodig. Om half negen was hij klaarwakker, om negen uur had hij gedoucht en zich aangekleed. Hij bestelde een Engels ontbijt bij de kamerbediende en onder het wachten belde hij Norcross n.v., op Saville Row. Hij had zonder verwijl kleren nodig. Hij kon niet in Londen rondlopen in een geleende regenjas, een trui en de slechtzittende broek die een zekere geheim agent. Peer genaamd, hem op een onderzeeër in de Middellandse Zee had geleend. Toen hij de hoorn op de haak hing, schoot hem te binnen dat hij alleen maar de tien pond op zak had die hij bij wijze van attent gebaar op Lakenheath had gekregen. Hij nam aan dat hij wel op rekening zou kunnen kopen -hij zou geld uit Zwitserland laten overmaken. Hij had nog geen tijd gehad om zich met alledaagse dingen bezig te houden, hij was te bezet geweest met in leven te blijven.
Hij bedacht dat hij een heleboel dingen te doen had. En al was het alleen maar om de verschrikkelijke herinnering onder de duim te houden - de diepe, diepe pijn - van Campo di Fiori: hij moest bezig blijven. Zijn gedachten dwingen zich allereerst op eenvoudige dingen te concentreren, alledaagse dingen. Want als de grote dingen boven kwamen en hij zich daarin ging verdiepen, zou de kans groot zijn dat hij gek werd.
Alstublieft, lieve God, de kleine dingen! Gun me de tijd om mijn gezonde verstand terug te vinden.
Hij zag haar het eerst in de lobby van het Savoy, terwijl hij op de dagmanager wachtte die regelingen trof voor onmiddellijke geldvoor-ziening. Ze zat in een fauteuil de Times te lezen, gekleed in het strenge uniform van een van de vrouwelijke militaire onderdelen, welk onderdeel wist hij niet. Onder de legerpet viel haar donkerbruine haar golvend op haar schouders, rondom haar gezicht. Het was een gezicht dat hij eerder had gezien, een gezicht dat je niet gauw vergat. Maar hij herinnerde zich een jongere versie ervan. De vrouw was misschien midden dertig, het gezicht van toen was niet meer dan tweeëntwintig of drieëntwintig geweest. Het had hoge jukbeenderen en een meer Keltische dan Engelse neus - scherp, iets opwippend en smal boven de volle lippen. Hij kon de ogen niet duidelijk zien, maar hij wist hoe ze eruit zagen: heel diep blauw, zo blauw als hij nog nooit eerder van vrouwenogen had gezien.
Dat herinnerde hij zich nog. Woedende blauwe ogen die naar hem opkeken. Woedend en vol minachting. Die reactie was hij niet vaak in zijn leven tegengekomen - het had hem geërgerd.
Waarom herinnerde hij zich dat? Wanneer was dat ook weer? 'Signore Fontini-Cristi.' De manager van het Savoy kwam opgewekt met een envelop in zijn hand terug van het loket van de kassier. 'Zoals u verzocht, duizend pond.'
Vittorio nam de envelop aan en schoof hem in de zak van zijn regenjas. 'Dank u wel.'
'We hebben gebeld voor uw wagen, meneer. Die zal er zo wel zijn. Als u eerst nog terug wilt naar uw suite, zullen we u bellen wanneer hij aankomt.'
'Ik wacht hier wel. Als u geen aanstoot neemt aan deze kleren, dan doe ik dat ook niet.'
'Welzeker niet, signore. Het is altijd een groot genoegen om iemand van de Fontini-Cristi's te verwelkomen. Komt uw vader ook nog over? We hopen dat hij het goed maakt.'
Engeland marcheerde in volle vaart op het oorlogstromgeroffel af en het Savoy informeerde beleefd naar familieleden.
'Nee, hij komt niet.' Vittorio voelde niets voor verdere uitleg. Het nieuws had Engeland nog niet bereikt, of als dat wel het geval was, maakten de oorlogsberichten het onbetekenend. 'Tussen twee haakjes:
weet u wie die dame is die daar zit? In dat uniform?'
De manager wierp een onopvallende blik in de spaarzaam bezette lobby. 'Jawel, meneer. Dat is mevrouw Spane. Of eigenlijk beter: dat was mevrouw Spane. Ze zijn gescheiden. Ik geloof dat ze nu hertrouwd
is. Meneer Spane in elk geval. We zien haar niet vaak.'
'Spane?'
'Jawel, meneer. Ik zie dat ze bij de Luchtmacht zit. Die zijn bepaald niet om mee te spotten.'
'Dank u', zei Vittorio met een beleefd hoofdknikje. 'Ik zal hier op mijn wagen wachten.'
'Ja, natuurlijk. Als er iets is dat we kunnen doen om uw verblijf te veraangenamen, aarzelt u dan niet om ons dat te laten weten.' De manager knikte en liep weg. Fontini-Cristi keek weer naar de vrouw. Ze keek op haar horloge en ging verder met lezen. Hij herinnerde zich de naam Spane vanwege de spelling, en vanwege de spelling herinnerde hij zich de man. Het was elf, nee, twaalf jaar geleden. Hij had Savarone naar Londen vergezeld om hem bij zijn onderhandelingen met British Haviland te observeren - dat hoorde bij zijn opleiding.
Spane was op een avond in Les Ambassadeurs aan hem voorgesteld, een tamelijk jonge man die twee of driejaar ouder was dan hijzelf. Hij had de Engelsman wel amusant gevonden, maar in de grond vermoeiend. Spane was een Mayfair-produkt, een man die zich er geheel mee tevreden stelde de vruchten te plukken van vaderlijke en voorvaderlijke arbeid zonder daar zelf iets aan bij te dragen, behalve dan zijn vakkennis op het gebied van de paardenraces. Zijn vader had niet veel waardering voor Spane gehad en dit tegenover zijn oudste zoon niet onder stoelen of banken gestoken, wat hem juist had geprikkeld tot een korte vriendschap.
Maar kort was die wel geweest, het schoot Vittorio opeens weer te binnen waarom. Dat hij zich dat niet het eerst had herinnerd, was alleen maar een bewijs te meer dat hij haar bestaan uit zijn geheugen had gebannen: niet de vrouw in de lobby, maar zijn eigen vrouw. Zijn vrouw was met hen meegekomen naar Engeland twaalf jaar geleden, omdat de padrone het gevoel had dat haar aanwezigheid een beteugelende invloed op zijn eigenwijze, doelloos ronddolende zoon zou hebben. Maar Savarone kende zijn schoondochter niet zo goed. Later wel, maar toen nog niet. De onstuimige sfeer van Mayfair in het hoogseizoen maakte haar dronken.
Zijn vrouw viel voor Spane - de één verleidde de ander, of de ander verleidde de één. Hij had er niet veel aandacht aan geschonken, hij had zelf te veel aan zijn hoofd gehad.
En op een gegeven ogenblik had er een onaangename confrontatie plaatsgevonden. Er waren beschuldigingen over en weer gevallen en de woedende blauwe ogen hadden naar hem opgekeken.
Vittorio liep door de lobby naar de fauteuil. De vrouw keek op toen hij naderbij kwam. Even lag er een aarzeling in haar ogen, alsof ze niet zeker was. En toen was ze wél zeker en verdween de aarzeling en kwam er de minachting voor in de plaats die nog zo in zijn geheugen lag gegrift. Ze keken elkaar een seconde - niet meer - strak aan en toen keek ze weer in de krant.
'Mevrouw Spane?'
Ze keek op. 'Holcroft is de naam.'
'We hebben elkaar vroeger eens ontmoet.'
'Inderdaad. Meneer Fontini Ze zweeg.
'Fontini-Cristi. Vittorio Fontini-Cristi.'
'Ja. Heel lang geleden. Neemt u me niet kwalijk, maar ik heb een drukke dag voor de boeg. Ik wacht op iemand en dit is mijn enige kans om de krant te lezen.' Ze las weer verder.
Vittorio glimlachte. 'Dat is een efficiënte manier om u van mij te ontdoen.'
'Het kost me geen enkele moeite', antwoordde ze zonder naar hem te kijken.
'Mevrouw Holcroft, het is inderdaad heel lang geleden. Een Engelse dichter zegt dat niets een mens zo kan veranderen als de jaren.' 'Een Engelse dichter beweert ook dat de vos wel z'n haren, maar niet z'n streken verliest. Ik heb het echt erg druk. Goedemorgen.' Vittorio wilde haar met een hoofdknikje groeten, maar toen zag hij dat haar handen heel licht trilden. Mevrouw Holcroft was toch niet zo zeker van zichzelf als ze zich voordeed. Hij wist niet zo goed waarom hij bleef staan - eigenlijk wilde hij alleen zijn. De verschrikkelijke herinneringen aan wit licht en dood brandden in hem, hij voelde er weinig voor ze met iemand te delen. Aan de andere kant wilde hij praten. Met iemand. Het deed er niet toe waarover. 'Als ik mijn excuses aanbied voor mijn kinderachtige gedrag van twaalf jaar geleden, komen die dan twaalf jaar te laat?' Ze keek op. 'Hoe maakt uw vrouw het eigenlijk?' 'Ze is tien jaar geleden omgekomen bij een auto-ongeluk.' Ze bleef hem aankijken, maar met iets minder vijandigheid. Ze knipperde met haar ogen, een beetje verlegen en uit haar evenwicht. 'Dat spijt me.'
'Het is aan mij om excuses aan te bieden. Twaalf jaar geleden had u behoefte aan een verklaring. Of aan troost. En die had ik geen van beide te geven.'
Onwillekeurig kwam er iets van een glimlach om haar lippen. Haar blauwe ogen hadden een sprankje - al was het niet meer dan dat -warmte. 'U was een arrogante vlegel. En ik ben bang dat ik niet erg beleefd was onder de gegeven omstandigheden. Nu ben ik veel beleefder, natuurlijk.'
'U was te goed voor de spelletjes die wij speelden. Dat had ik moeten begrijpen.'
'Dat klinkt heel ontwapenend ... En ik vind dat we er nu genoeg over hebben gezegd.'
'Zouden u en uw man vanavond met me willen eten, mevrouw Holcroft?' Hij hoorde zijn eigen woorden, maar begreep zelf niet goed dat hij ze had gezegd. Het was de impuls van het ogenblik. Ze staarde hem kort aan voordat ze antwoord gaf. 'Dat meent u echt, hè?'
'Jazeker. Ik heb Italië enigszins overhaast verlaten - dank zij uw regering - en deze kleren heb ik ook al aan uw landgenoten te danken. Ik ben al jaren niet in Londen geweest en heb hier maar heel weinig kennissen.'
'Dat is nogal een uitdagende opmerking.' •Pardon?'
'Dat u Italië overhaast hebt verlaten en dat u iemand anders' kleren aan hebt. Dat werpt vragen op.'
Vittorio aarzelde, zei toen zachtjes: 'Ik zou het op prijs stellen als u het begrip kon opbrengen dat ik tien jaar geleden niet had. Ik heb liever dat die vragen niet worden gesteld. Maar ik zou wel graag met u willen eten. En met uw man, natuurlijk.'
Ze bleef naar hem opkijken, nieuwsgierig nu. Haar lippen krulden zich in een glimlach, ze had haar besluit genomen. 'Mijn man heette Spane. Holcroft is mijn eigen naam. Jane Holcroft. En ik wil graag met u eten.'
De portier van het Savoy kwam aanlopen. 'Signore Fontini-Cristi, uw auto is er, meneer.'
'Dank u', antwoordde hij, zijn blik op Jane Holcroft gevestigd. 'Ik kom eraan.'
'Ja, meneer.' De portier knikte en liep weg.
'Mag ik u vanavond komen ophalen? Of mijn auto sturen?'
'De benzine wordt schaars. Ik kom wel hierheen. Acht uur?'
'Acht uur. Arrivederci.'
'Tot vanavond.'
Hij liep door de lange gang van het Ministerie van Zeevaart, vergezeld door een zekere kapitein-luitenant Neyland, die hem bij de receptie was komen afhalen. Neyland was op en top een militair, van middelbare leeftijd, en heel tevreden met zichzelf. Of misschien moest hij niets van Italianen hebben. Ondanks Vittorio's vloeiende Engels bleef hij de eenvoudigste termen gebruiken en praatte hard en nadrukkelijk alsof hij het tegen een achterlijk kind had. Fontini-Cristi was ervan overtuigd dat Neyland niet naar zijn antwoorden had geluisterd - het was onmogelijk dat iemand hoorde over achtervolging, dood en ontsnapping om vervolgens te antwoorden met banaliteiten als 'Nee toch . . .', 'Hoe is het mogelijk?'.. . 'De Golf van Genua kan behoorlijk woelig zijn in december, niet waar?'
Terwijl ze voortliepen, woog Vittorio zijn negatieve reactie op de commandant af tegen zijn dankbaarheid voor de oude Norcross aan de Saville Row. Waar de commandant tekortschoot, had Norcross schitterend werk geleverd. De oude kleermaker had hem in minder dan enkele uren in de kleren gestoken.
De kleine dingen, concentreer je op de alledaagse dingen. En leg vooral een bijna ijzige zelfbeheersing aan de dag tijdens de bespreking met diegene of diegenen die Geheime Dienst Sector Vijf uitmaakten. Er viel zoveel te leren, te begrijpen. Zo veel dat hij niet kon bevatten. In het ijzige rapport van de gebeurtenissen die het drama van Campo di Fiori waren, kon hij zijn waarnemingen niet laten versluieren door zijn diepe pijn, dientengevolge zou het rapport ook ijzig en summier zijn. 'Hierheen, beste kerel', zei Neyland, wijzend op een gang onder een spitsboogplafond dat meer aan de een of andere chique mannenclub deed denken dan aan een legergebouw. De commandant deed de zware deur open, die glansde van het koperen beslag, en Vittorio liep naar binnen.
Er was niets aan de kamer dat in strijd was met de vergelijking met een verfijnde, maar duur ingerichte club. Twee grote ramen gaven uitzicht op een binnenplaats, alles was massief en sierlijk: de gordijnen, het meubilair, de lampen, en de drie mannen die aan de massieve mahoniehouten tafel zaten in het midden zelfs ook een beetje. Twee waren in uniform - met insignes en borstdecoraties welke duidden op zeer hoge rangen die Vittorio niet kende. De man in burgerkleding zag eruit als een hooggeplaatste diplomaat, compleet met opgedraaide snor. Zulke mannen had hij regelmatig op Campo di Fiori gezien. Ze praatten met zachte stemmen en in dubbelzinnige bewoordingen - het waren zoekers naar rekbaarheid. De man in burger zat aan het hoofd van de tafel, de militairen bevonden zich aan de zijkanten. Er was één lege stoel, kennelijk voor hem.
'Heren', zei commandant Neyland, alsof hij iemand aandiende die een petitie kwam aanbieden aan het Hof van St. James, 'Signore Savarone Fontini-Cristi uit Milaan.'
Vittorio staarde naar de stomme Engelsman - de man had geen woord gehoord van wat hij had gezegd.
De drie mannen aan de tafel stonden als één man op. De diplomaat stelde zich het eerst voor. 'Mag ik mij voorstellen, mijnheer. Ik ben Anthony Brevourt. Ik ben een aantal jaren Brits ambassadeur geweest aan het Griekse Hof van George de Tweede in Athene. Aan mijn linkerhand hebt u vice-admiraal Höckett van de Koninklijke Marine, en rechts brigadier Teague, van de Militaire Inlichtingendienst.' Eerst waren er formele hoofdknikjes, toen doorbrak Teague de formaliteit door om zijn stoel heen te lopen en zijn hand naar Vittorio uit te steken.
'Ik ben blij dat u er bent, Fontini-Cristi. Ik heb de voorlopige rapporten ontvangen. U hebt een verschrikkelijke tijd achter de rug.' 'Dank u wel', zei Vittorio, terwijl hij de brigadier de hand schudde. 'Gaat u zitten', zei Brevourt. Hij gebaarde van de wachtende stoel naar Vittorio en liet zich in zijn stoel zakken. De twee militairen gingen eveneens zitten - Hackett nogal stijfjes en statig, Teague heel gewoon. De brigadier trok een sigaret uit zijn zak en bood die Vittorio aan. 'Nee, dank u\ zei Vittorio. Roken met deze mannen zou duiden op een nonchalance die hij niet voelde en ook niet wilde voorwenden te voelen. Een les van Savarone.
Brevourt kwam snel ter zake. 'Laten we dit maar direct afhandelen. U bent ongetwijfeld op de hoogte van het voorwerp van onze zorgen. De Griekse zending.'
Vittorio keek de ambassadeur aan. En vervolgens de twee militairen. Ze staarden hem met een afwachtende blik aan. 'Griekse zending? Ik weet niets van een Griekse zending. Wat ik wel weet, is dat ik u dankbaar ben. Er zijn geen woorden om die dankbaarheid uit te drukken, in geen van beide talen. U hebt mijn leven gered, daarbij zijn mannen omgekomen. Wat kan ik nog meer zeggen?' 'Ik denk', zei Brevourt langzaam, 'dat we u graag iets zouden horen zeggen over een zeer bijzondere leverantie aan de familie Fontini-Cristi door de Griekse Monnikenorde van Xenope.'
'Wat zegt u?' Vittorio was verbijsterd. De woorden hadden geen enkele betekenis voor hem. Er moest een immense vergissing zijn begaan. 'Ik zei u al dat ik Brits ambassadeur in Athene ben geweest. Tijdens mijn ambtsperiode zijn er door het hele land diplomatieke betrekkingen aangeknoopt, ook religieuze, natuurlijk. Want niettegenstaande de verwarring waaraan het land ten prooi is, blijft de kerkelijke hiërarchie een zeer invloedrijke macht.'
'Dat wil ik best aannemen', zei Vittorio. 'Maar ik heb geen flauw idee waarom dat iets met mij te maken heeft.'
Teague leunde voorover. De rook kringelde omhoog voor zijn gezicht, zijn ogen keken Fontini-Cristi dwingend aan. 'Alstublieft. Wij hebben gedaan wat we konden, dat weet u. Zoals u al zei - heel terecht, vind ik - we hebben uw leven gered. We hebben onze beste mannen ingezet, duizenden aan de Corso's betaald, aanzienlijke risico's genomen in gevaarlijk water met een onderzeeër - waar we er maar vervloekt weinig van hebben - en we hebben een nog maar net opgezette luchtontsnappingsroute in werking laten treden. Dat allemaal alleen om u het land uit te krijgen.' Teague zweeg even, legde zijn sigaret neer en glimlachte nauwelijks zichtbaar. 'Alle menselijk leven is heilig, misschien, maar er zijn grenzen aan de moeite die men doet om dat leven te rekken.'
'Wat de marine betreft', zei Hackett met beheerste ergernis, 'wij hebben blindelings gehoorzaamd met alleen een minimum aan gegevens, daartoe aangezet door de hoogste regeringsfunctionarissen. We hebben een zeer belangrijk operatiegebied in gevaar gebracht, een beslissing die in de nabije toekomst een groot aantal mensenlevens kan gaan kosten. We hebben aanzienlijke kosten gemaakt. En we hebben nog niet eens alles betaald.'
'Die functionarissen - de regering zelf - heeft gehandeld op grond van mijn uiterst dringende verzoek', zei ambassadeur Anthony Brevourt met afgemeten precisie. 'Ik was ervan overtuigd dat we u kóste wat het kost Italië uit móesten krijgen. Heel eenvoudig gesteld, Signore Fontini-Cristi, ging het niet om uw leven. Het ging om de inlichtingen die u heeft met betrekking tot het Patriarchaat van Constantinopel. Dat is waar het mij om te doen is. Welnu: de plaats waar de zending zich bevindt, alstublieft. Waar is de kluis?'
Vittorio staarde terug totdat hij Brevouts ogen voelde steken. Niemand zei iets, de stilte was geladen. Er werd gezinspeeld op dingen die de hoogste regeringskringen tot actie hadden gedreven en Fontini-Cristi begreep dat hij in het middelpunt stond. Maar dat was alles wat hij wist.
'Ik kan u niet vertellen wat ik helemaal niet weet.' 'De zending uit Saloniki.' Brevourts stem klonk snijdend. De vlakke kant van zijn hand kwam op de tafel neer. De zachte klap van vlees op hout was even schrikwekkend als abrupt. 'Twee doden op het treinemplacement van Milaan. Eén ervan was monnik. Ergens na Banja Luka, ten noorden van Triëst, voorbij Monfalcone, ergens in Italië of Zwitserland hebt u contact gehad met die trein. Waar was dat?' 'Ik heb geen trein gezien, signore. Ik weet niets van Banja Luka of Triëst. Monfalcone, ja, dat wel, maar dat was alleen een naam, voor mij zonder enige betekenis. Er zou "iets gebeuren in Monfalcone". Dat was alles. Meer heeft mijn vader niet verteld. Hij wilde me na het incident in Monfalcone inlichten. Niet ervoor.'
'En de twee doden in Milaan dan? Op het emplacement.' Brevourt wilde niet opgeven; zijn intensiteit was geladen met spanning. 'Ik heb over die twee mannen gelezen - doodgeschoten op 't spoorwegemplacement van Milaan. Dat stond in de krant. Het was voor mij niet zo verschrikkelijk belangrijk.' 'Het waren Grieken.' 'Dat heb ik begrepen.'
'U hebt ze gezien. Ze hebben de zénding bij u afgeleverd.'
'Ik heb geen Grieken gezien. Er is bij mij niets afgeleverd.'
'O, mijn God!' zei Brevourt in een langgerekte fluistertoon, waarin zijn ontzetting doorklonk. Het was voor iedereen aan de tafel duidelijk dat de diplomaat opeens gegrepen werd door zijn eigen, persoonlijke angst, dat hij geen toneel speelde om daarmee zijn voordeel te doen. 'Rustig maar', zei vice-admiraal Hackett onbewogen. De diplomaat begon weer te praten, langzaam, behoedzaam, alsof hij zijn gedachten moest beteugelen.
'Er was een overeenkomst gesloten tussen de Oudsten van Xenope en de Fontini-Cristi's in Italië. Het was een zaak van onschatbaar belang. Ergens tussen 9 en 16 december - de data dat de trein uit Saloniki vertrok en in Milaan aankwam - is er ergens gestopt om een krat uit de derde wagon te laden. Van zoveel waarde was deze lading, dat de reisroute van de trein in afzonderlijke stadia werd voorbereid. Er was maar één overkoepelend plan, een samengevoegde opeenvolging van documenten, dat in het bezit was van één man, een monnik van Xenope. Deze documenten werden ook vernietigd voordat de monnik zichzelf en de machinist van het leven beroofde. Alleen hij wist waar de zending moest worden afgeleverd, waar de krat moest worden uitgeladen. Hij en degenen die daaraan hebben meegewerkt. De Fontini-Cristi's. Brevourt zweeg even. Zijn diepliggende ogen waren op Vittorio gevestigd. 'Dit zijn feiten, meneer, die mij zijn meegedeeld door een zegsman van het Patriarchaat. Gekoppeld aan de maatregelen die mijn regering heeft genomen, mag ik aannemen dat ze voldoende zijn om u ervan te overtuigen dat u ons de inlichtingen dient te geven.' Fontini-Cristi ging verzitten en wendde zijn blik af van het beheerste, maar intense gezicht van de ambassadeur. Hij was er zeker van dat de drie mannen dachten dat hij veinsde, van dat idee zou hij ze moeten zien af te brengen. Maar eerst moest hij nadenken. Dus dit was de reden. Een onbekende trein uit Saloniki was voor de Engelse regering aanleiding geweest buitengewone maatregelen te treffen om - wat had Teague ook weer gezegd? - zijn leven te rekken. Maar niet zijn leven was belangrijk, zoals Brevourt duidelijk had gemaakt. Het waren de inlichtingen die hij volgens hen in zijn bezit had. Wat, uiteraard, niet het geval was.
Van 9 tot 16 december. Zijn vader was de twaalfde naar Zürich vertrokken. Maar Savarone was niet in Zürich geweest. En hij wilde zijn zoon niet vertellen waar hij wel was geweest. . . Misschien was het terecht dat Brevourt zich zorgen maakte. Maar er waren nog andere vragen, er zat nog geen duidelijke lijn in de zaak. Vittorio keek de diplomaat weer aan.
'Probeer geduld met me te hebben. U zegt Fontini-Cristi's. In het meervoud. Een vader en vier zoons. De naam van de vader was Savarone.
Uw commandant Neyland stelde me per vergissing met die naam voor.' 'Ja.' Brevourts stem was nauwelijks hoorbaar, alsof hij gedwongen werd tot een conclusie die hij weigerde onder ogen te zien. 'Dat heb ik gemerkt.'
'Dus Savarone is de naam die u van de Grieken hebt doorgekregen. Klopt dat?'
'Hij kon het niet alleen hebben gedaan.' Opnieuw fluisterde Brevourt bijna. 'U bent de oudste zoon, u staat aan het hoofd van de bedrijven. Hij zou uw advies hebben gevraagd. Hij had uw hulp nodig. Er moesten meer dan twintig los van elkaar staande documenten worden opgesteld, dat weten we. Hij had u nódig!'
'Dat is wat u kennelijk - misschien wel uit wanhoop - wilt geloven. En omdat u het geloofde, heeft u alles in het werk gesteld om mijn leven te redden, om mij Italië uit te krijgen. Kennelijk weet u wat er op Campo di Fiori is gebeurd.'
Teague zei: 'We hebben het rechtstreeks van de partizanen gehoord.
Kort daarna kwamen de Grieken ermee. De Griekse ambassade in Rome hield de Fontini-Cristi's nauwgezet in het oog, maar kennelijk wisten ze niet waarom. De ambassadeur kreeg bericht uit Athene en hij heeft op zijn beurt contact met ons opgenomen.'
'En nu laat u doorschemeren', zei Brevourt ijzig, 'dat alles voor niets is geweest.'
'Dat laat ik niet doorschemeren. Dat constateer ik. In die periode waar u het over had, zei mijn vader dat hij naar Zürich moest. Ik ben bang dat ik er toen niet veel aandacht aan schonk, maar een paar dagen later had ik een dringende reden om hem te vragen naar Milaan terug te komen. Ik probeerde hem te bereiken en heb elk hotel in Zürich gebeld, maar hij was nergens te vinden. Hij heeft me nooit verteld waar hij was, waar hij heen was geweest. Dat is de waarheid, heren.' De twee militairen keken naar de diplomaat. Brevourt liet zich langzaam achterover zakken in zijn stoel - een gebaar dat vergeefse moeite en uitputting uitdrukte. Hij staarde naar het tafelblad. Eindelijk merkte hij op: 'U leeft, signore Fontini-Cristi. Ik hoop vurig, voor ons allemaal, dat de prijs niet te hoog is geweest.'
'Daar kan ik natuurlijk niets zinnigs over zeggen. Waarom was die overeenkomst met mijn vader gesloten?'
'Daar kan ik niets zinnigs over zeggen', antwoordde Brevourt, zijn blik nog steeds op de tafel gevestigd. 'Het lijkt me dat ergens iemand geloofde dat hij vindingrijk genoeg, of machtig genoeg, was om het te volbrengen. Kennelijk is dat inderdaad het geval geweest. Misschien zullen we nooit weten ...' 'Wat voerde de trein uit Saloniki mee? Wat zat er in de kluis, om u aanleiding te geven te doen wat u deed?'
Anthony Brevourt sloeg zijn ogen op, keek Vittorio aan en loog. 'Dat weet ik niet.'
'Dat is volslagen waanzinnig.'
'Ik begrijp uw reactie. Ik weet alleen de . .. mogelijke gevolgen die het zou kunnen hebben. Zoiets is niet te schatten. De waarde is van abstracte aard.'
'En op grond van die beoordeling hebt u deze beslissingen genomen, uw hoogste autoriteiten ertoe aangezet ze te nemen? Uw regering stappen laten ondernemen?'
'Inderdaad, meneer. Ik zou het weer doen. En dat is alles wat ik er nog over wil zeggen.' Brevourt stond op. 'Het is zinloos om nog verder te praten. Misschien zal er van andere zijde nog contact met u opgenomen worden. Goedendag, Signore Fontini-Cristi.' De handelwijze van de ambassadeur maakte de beide militairen aan het schrikken, maar ze zeiden niets. Vittorio stond op, knikte en liep zwijgend naar de deur. Daar draaide hij zich om en keek Brevourt aan - zijn ogen stonden heel neutraal.
Buiten zag Vittorio tot zijn verrassing commandant Neyland in de houding staan tussen twee soldaten. Inlichtingendienst Sector Vijf, Buitenlandse Operaties, nam geen risico's. De deur van de conferentiezaal werd bewaakt.
Neyland keek hem aan. De verbazing viel van zijn gezicht af te lezen. Kennelijk had hij verwacht dat de bespreking veel langer zou duren. 'Dus ze hebben u laten gaan.'
'Ik had niet gedacht dat ik opgesloten was', antwoordde Vittorio. 'Bij wijze van spreken.'
'Er zijn prettiger manieren om zich uit te drukken. Moet u me het gebouw uit begeleiden?' 'Ja, ik zal u uitschrijven.'
Aan de immense balie van het Ministerie van Zeevaart keek Neyland op zijn horloge en gaf de wachtpost Vittorio's achternaam. Fontini-Cristi moest de vertrektijd met zijn initialen signeren en toen hij daarmee klaar was, groette de commandant hem met een uiterst formeel saluut. Hij knikte - formeel - en liep over de marmeren vloer naar de hoge, dubbele voordeuren.
Hij was op de vierde trede van de stoep toen de woorden hem invielen. Ze kwamen aangeschoten door de wervelende mistflarden van wit licht en het oorverdovende staccato van geweervuur. 'Champoluc . . . Zürich is Champoluc . . . Zürich is de rivier!'
En toen niets meer. Alleen de kreten, en het witte licht, en de in de dood verstijvende lichamen.
Hij bleef staan op de marmeren treden, met alleen het afgrijselijke beeld uit zijn geheugen voor ogen. 'Zürich is de rivier! Champoluc . . .'
Vittorio beheerste zich. Hij bleef doodstil staan en haalde diep adem, zich er vaag van bewust dat mensen op straat en op de stoep hem aanstaarden. Hij vroeg zich af of hij terug moest lopen, de deuren van het Ministerie door en een lange gang af naar de spitsboog voor de conferentiezaal van Geheime Dienst Sector Vijf. Kalm nam hij zijn besluit. 'Misschien zal er van andere zijde contact met u opgenomen worden.' De anderen moesten maar komen. Hij wilde het niet aan Brevourt vertellen, de zoeker naar rekbaarheid die tegen hem had gelogen.
'Met permissie, Sir Anthony', zei vice-admiraal Hackett, 'ik geloof dat we heel wat meer te weten hadden kunnen komen -'
'Ik ook', viel brigadier Teague hem met duidelijk merkbare ergernis in de rede. 'De admiraal en ik verschillen nogal eens van mening, maar hierover toch niet, meneer. We hebben nauwelijks een puntje van de sluier opgetild. We hebben een zeer grote investering gedaan en er niets voor teruggekregen - er was meer te halen.'
'Het was zinloos', zei Brevourt mat, terwijl hij langzaam naar het raam liep dat op de binnenplaats deed uitzien. 'Het stond in zijn ogen te lezen. Fontini-Cristi vertelde de waarheid. Hij was verbijsterd door mijn verhaal. Hij weet niets.'
Hackett schraapte zijn keel, het voorspel voor kritiek. 'Hij stond nou niet bepaald te schuimbekken. Hij scheen het nogal gelaten op te nemen, zou ik zo zeggen.'
De diplomaat staarde afwezig uit het raam terwijl hij antwoordde. 'Als hij had geschuimbekt, zou ik hem een week in die stoel gehouden hebben. Hij gedroeg zich precies zoals een dergelijke man op zeer verontrustend nieuws reageert. De schok was te diep om een spelletje op te voeren.'
'Zo denkt u er dan misschien over', zei Teague koeltjes, 'maar ik zeker niet. Misschien beseft hij niet wat hij weet. Aanvullende inlichtingen leiden vaak naar de oorspronkelijke bron. In ons vak is dat bijna altijd zo. Ik moet u tegenspreken, Sir Anthony.'
'U doet maar. Het staat u geheel vrij om verder contact te leggen, dat heb ik duidelijk gezegd. Maar u zult niet meer te weten komen dan wij hier vanmiddag.' 'Hoe kunt u daar zo zéker van zijn?' vroeg de brigadier snel. Zijn ergernis sloeg om in kwaadheid.
Brevourt draaide zich van het raam af met een gepijnigde gezichtsuitdrukking en een peinzende blik. 'Omdat ik Savarone Fontini-Cristi gekend heb. Acht jaar geleden in Athene. Hij was neutraal gezant, ik geloof dat dat de term is, uit Rome. De enige man die Athene vertrouwde. Het verhaal doet er verder niet toe, maar de methoden van Fontini-Cristi doen dat wél. Hij was een man met een groot gevoel voor discretie. Hij kon economische bergen verzetten, de meest moeilijke internationale overeenkomsten rond krijgen, omdat alle partijen wisten dat zijn woord beter was dan welk schriftelijk contract ook. Op een vreemde manier werd hij daarom gevreesd - hoedt u voor de man die door en door integer is. Onze enige hoop was dat hij zijn zoon te hulp had geroepen. Dat hij hem nodig had gehad.' Teague liet de woorden van de diplomaat tot zich doordringen en leunde toen voorover, met zijn armen op de tafel. 'Wat zat er in de trein uit Saloniki? In die vervloekte kluis?
Brevourt gaf niet direct antwoord. De twee militairen begrepen dat, wat de ambassadeur ook ging zeggen, het alles zou zijn wat hij zou loslaten.
'Documenten die veertien eeuwen voor de wereld verborgen zijn geweest. Ze zouden de christelijke wereld kunnen verscheuren, kerken tegen elkaar kunnen opzetten . . . misschien zelfs ook hele naties, waarbij miljoenen gedwongen zouden worden partij te kiezen in een oorlog die net zo ver om zich heen zou grijpen als de Hitler-oorlog.' 'En daardoor', interrumpeerde Teague in de vorm van een vraag, 'degenen die tegen Duitsland vechten onderling zouden verdelen.' 'Ja. Onvermijdelijk.'
'Dan kunnen we maar beter bidden dat ze niet gevonden worden', concludeerde Teague.
'Nou en of, generaal. Het is eigenaardig. Door de eeuwen heen zijn mensen graag bereid geweest hun leven te geven om de onschendbaarheid van die documenten te beschermen. Nu zijn ze verdwenen. En alle mensen die weten waar ze zijn, zijn dood.'